Afschrijving: nieuwe standpunten 18-03-2010
Afschrijving op bedrijfsmiddelen: nieuwe standpunten
Minister De Jager van Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over de afschrijving op bedrijfsmiddelen. In het besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen over de afschrijving op verhuurde personeelswoningen, immateriële activa, gebouwen en onderhanden werk.
Berekening maximale afschrijving
Het jaarlijkse afschrijvingsbedrag is wettelijk gemaximeerd. Voor goodwill geldt op jaarbasis een maximale afschrijving van 10% en voor de overige bedrijfsmiddelen een maximale afschrijving van 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het desbetreffende bedrijfsmiddel. Bij de bepaling van dit wettelijke afschrijvingsplafond behoort de restwaarde van het bedrijfsmiddel niet in mindering te worden gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten. Dit dus in tegenstelling tot bij de berekening van het jaarlijkse afschrijvingsbedrag.
Wettelijk afschrijvingsplafond
Stel een bv schaft een bestelwagen aan voor € 20.000. De restwaarde van dit bedrijfsmiddel bedraagt € 5.000. De gebruiksduur van dit bedrijfsmiddel is drie jaar. De ondernemer wenst de wagen in drie jaar af te schrijven. Het jaarlijkse bedrag van de afschrijving is € 5.000 ((20.000 – 5.000)/3. De maximaal toegestane afschrijving bedraagt € 4.000 (20% × 20.000). Aangezien het afschrijvingsbedrag het wettelijke afschrijvingsplafond overschrijdt, mag de bv voor de bestelwagen op jaarbasis slechts € 4.000 als afschrijving in aftrek brengen. Het restant (€ 3.000) mag in het vierde jaar worden afgeschreven.
Voortbrengingskosten immateriële activa
Voortbrengingskosten van immateriële activa kunnen ‘in het kalenderjaar van voortbrenging’ ineens worden afgeschreven. Het betreft hier een fiscale faciliteit in afwijking van goed koopmansgebruik die sinds 1 januari 2007 van toepassing is. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over het jaar waarin bovengenoemde kosten ineens kunnen worden afgeschreven.
Onduidelijkheid
Bij de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer van het Wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ staat over voortbrengingskosten die na 1 januari 2007 zijn gemaakt: ‘al deze voortbrengingskosten mogen in het kalenderjaar waar zij aan toe te rekenen zijn ineens ten laste van de winst worden gebracht’. Dit antwoord wekt de indruk dat de kosten niet eerder ten laste van de winst kunnen worden gebracht dan het jaar waarin het activum zijn nut afwerpt.
Afschrijving voortbrengingskosten
De bedoeling is echter afschrijving ineens toe te staan in het jaar waarin de voortbrengingskosten zijn gemaakt. Wanneer in 2007 en volgende jaren gemaakte kosten – na activering als (te matchen) voortbrengingskosten – niet ten laste van de winst zijn gebracht, betekent het bovenstaande dat de belastingplichtige niet heeft gekozen voor de in de Wet inkomstenbelasting opgenomen faciliteit en dat de kosten (evenals vóór 2007 geactiveerde kosten) pas na ingebruikname van het activum op grond van het normale afschrijvingsregime ten laste van de winst kunnen worden gebracht.
Inhaalafschrijving
Gelet op doel en strekking van de regeling vindt de minister het echter geen bezwaar om voortbrengingskosten die op een eerder moment ten laste van de winst hadden kunnen worden gebracht, op een later moment maar niet later dan het jaar van ingebruikname, alsnog ineens af te schrijven. Het moet wel kosten betreffen die in 2007 of later zijn gemaakt en er moet geen incidenteel fiscaal voordeel zijn beoogd.
Onderhanden werk en opdracht
Onderhanden werk wordt sinds 2007 gewaardeerd op het gedeelte van de overeengekomen vergoeding dat aan dat onderhanden werk is toe te rekenen. Deze activeringsplicht heeft betrekking op de vergoeding voor het aangenomen werk en niet op de voor het aangenomen werk gemaakte kosten. Vanwege de activering van de vergoeding komen de kosten van het aangenomen werk via de winst- en verliesrekening in beginsel in aftrek in het jaar waarop zij drukken.
Aftrekbeperking
Deze aftrek lijdt uitzondering als een aftrekbeperking van toepassing is. Zo komt rente die betrekking heeft op onderhanden werk, en die op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting van aftrek is uitgesloten, dan ook niet in aftrek. De fiscale regeling voor de waardering van onderhanden werk en onderhanden opdrachten brengt mee dat het activeren van de (rente)kosten en het erop afschrijven niet aan de orde is.
Toepassing afschrijvingsregels gebouwen
Bij de afschrijving op gebouwen die binnen een onderneming worden gebruikt geldt een aantal beperkende regels. Eén van die regels is kortweg dat afschrijving slechts mogelijk is voor zover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan een bepaald percentage van de WOZ-waarde van dit gebouw (bodemwaarde).
Ook voor economisch eigenaar
De belastingplichtige die afschrijft op een gebouw dient rekening te houden met boven genoemde afschrijvingsbepalingen. Dit geldt met name voor degene die de volle eigendom bezit maar ook voor degene die volledig economisch eigenaar is van een (deel van een) gebouw. Het risico van de waardeveranderingen en het eventuele tenietgaan van een gebouw worden namelijk volledig door deze belastingplichtigen gedragen.
Eén WOZ-waarde – meer onroerende zaken
De afschrijvingsbeperking in de Wet inkomstenbelasting geldt voor gebouwen, niet voor andere onroerende zaken. In bepaalde bedrijfssectoren, waaronder de verblijfsrecreatieparken, geeft de gemeente vaak één WOZ-beschikking af voor het gehele bedrijf. Als de waarde die in deze beschikking wordt genoemd, betrekking heeft op de gezamenlijke waarde van meer onroerende zaken inclusief gebouwen, moet op de volgende manier rekening worden gehouden met de afschrijvingsregels van deze paragraaf.
Splitsing WOZ-waarde
De WOZ-waarde die betrekking heeft op het gehele object moet worden gesplitst. De splitsing geschiedt in gedeelten van de WOZ-waarde die aan (elk van) de gebouwen in het bedrijf moet worden toegerekend en gedeelten die betrekking heeft op andere onroerende zaken. De eerstgenoemde afzonderlijke gedeelten van de WOZ-waarden zijn dan relevant voor de toepassing van de afschrijvingsbeperking gebouwen.
Personeelswoningen
De kwalificatie van een woning als een ‘gebouw in eigen gebruik’ dan wel als een ‘ter beschikking gesteld gebouw’ is van belang voor het maximale afschrijvingsbedrag. Op het eerstgenoemde gebouw kan namelijk worden afgeschreven tot 50% van de WOZ-waarde terwijl op het andere gebouw tot maximaal 100% van de WOZ-waarde kan worden afgeschreven. Personeelswoningen zijn ter beschikking gestelde gebouwen. Personeelswoningen zijn daarom slechts afschrijfbaar tot op 100% van de WOZ-waarde van het gebouw.
Overgangsrecht afschrijving gebouwen; drie jaren
Er is een overgangsregeling getroffen voor de afschrijvingsbeperking op gebouwen. Deze regeling kan de belastingplichtige toepassen als sprake is van gebouwen die vóór 1 januari 2007 tot het ondernemingsvermogen behoorden en waarop de belastingplichtige vóór 1 januari 2007 heeft afgeschreven maar nog niet gedurende ten minste drie jaren. Volgens de overgangsregeling vindt de afschrijvingsbeperking op gebouwen voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin die drie jaren zijn geëindigd.
Drie jaren
Niet duidelijk is of onder ‘drie jaren’ moet worden verstaan drie hele boekjaren. Vanwege deze onduidelijkheid keurt de minister goed dat, als een bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2007 in gebruik is genomen, na het boekjaar van ingebruikneming nog drie (hele) boekjaren 'op de oude voet' kan worden afgeschreven.
Afschrijvingsbeperking vanaf 2010
Stel dat een bedrijfsmiddel op 1 juli 2006 in gebruik is genomen (boekjaar gelijk aan kalenderjaar). De afschrijvingsbeperking op gebouwen vindt dan dus voor het eerst toepassing in het boekjaar 2010.
(ingebouwd in activa manager plus)